zondag, december 03, 2006

eindelijk eindelijk: van Queenstown naar Dunedin










sorry voor het lange wachten, maar hier zijn ze dan: de fotookes en wat meer vertelsels over wat ik allemaal heb uitgespookt de laatste weken. We beginnen dus maar bij het begin of beter gezegd waar ik gestopt was. Helaas weet ik niet meer precies waar het verhaal geeindigd was, dus begin ik maar met Queenstown, een stadje aan de oostkust van Nieuw-Zeeland. Ah, nee, just, de bootjes van Queenstown had ik al laten zien. Dan maar andere bootjes, namelijk die van Milford Sounds. Dat is een enorm woeste fjordformatie in het zuid-oosten van Nieuw-Zeeland. We hadden redelijk chance, want het regent daar meer dan 300 dagen per jaar! Wij hadden wel wat wolkjes, maar naar Milfordse normen was het dus een hittegolf. Na enig varen onder watervallen, kwamen we aan bij het huisje van de blauwe pinguin, een vrij zeldzaam diertje. Zo zeldzaam dat we er geen een zagen :( En maar zoeken en maar zoeken tot plotseling ... daar was ie dan! 't Was precies of iemand had effe gebeld om te zeggen van "Frank, 't is aan u, er is volk" en daar kwam Frank de pinguin al aangewaggeld, deed zijn kleine pinguindansje op de rotsen en sprong in het water. Joepie, mijn eerste echte wilde pinguin gezien dus! 's Avonds terug naar Queenstown, waar het meer bedekt was onder een lichtshow van wolken & zon. Mij rustig met een VB (Victoria Bitter, een van mn favorietere australische blondines) op den dijk gezet en met de camera in de hand enkele schoon beeldekens geschoten ter uwer aller vermaak. De dag nadien ging het verder naar Dunedin, aan de oostkust. Daar had ik zowaar een slaapplaats gevonden via couchsurfing, de eerste keer dat ik gebruik ging maken van deze gratis internetgemeenschap. Het werd ineens een bijzonder boeiend sociologisch experiment, want ik kwam terecht bij een punkster. Niet dat ze daar iets had over verteld in haar profiel of de foto's een hint weggaven, maar soit. Ok, bij haar thuis viel het nog mee, los van de rommel. Maar 's avonds gingen we racletten bij vrienden van haar en daar was het echt wel punk op en top. Ik wist niet eens dat dat nog bestond, punkers, maar we reizen om te leren, nieuwaar. Dus daar zat ik dan, op een (vuile) grond (de tafel hadden ze opgestookt, want in verwarming geloofden ze niet; als het te koud werd, braken ze gewoon wat planken van de houten schutting van de buren en stookten die op), te luisteren naar muziek waar ik geen lor van begreep in een gezelschap dat ik niet direct tot mijn intieme vriendenkring zou rekenen. Maar ze waren vriendelijk, soms beleefd (een luide boer of scheet niet te na, maar ge zijt punker of ge zijt het niet, he), met mijn jas aan (geen verwarming, remember) in een huis dat op zn zachtst gezegd stonk naar natte Loekie. Wie niet weet hoe Loekie kan stinken in de winter, gelieve u naar de Johnny van den Eyndelaan te begeven en aldaar uitgebreid te knuffelen met een sympathiek ros stinkdier. Los van deze boeiende ervaring heeft Dunedin helaas niet zo veel te bieden en vond ik het een beetje een deprimerende stad. Tenzij dit eigenaardigheidje: Dunedin is de trotse eigenaar van de stijlste straat ter wereld.